rammelaar
- ram·me·laar
- In de betekenis van ‘mannetje van konijn of haas’ voor het eerst aangetroffen in 1573 [1]
- [1] Afgeleid van rammelen (paren [gezegd van haasachtigen]) met het achtervoegsel -aar.
- [2], [3] Afgeleid van rammelen (ratelen, een rommelend geluid maken) met het achtervoegsel -aar.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | rammelaar | rammelaars |
verkleinwoord | rammelaartje | rammelaartjes |
de rammelaar m
- (dierkunde) mannetje van een dier uit de familie der Haasachtigen (bijvoorbeeld een konijn of haas)
- een speeltuig voor baby's, m.b. een hol voorwerp waarin zich een of meer balletjes bevinden en dat geluid voortbrengt wanneer er mee geschud wordt
- babbelaar, tateraar; praatziek persoon
- [1] mannetjeshaas, mannetjeskonijn
- [3] babbelaar, tateraar, praatvaar, babbelkous
1. mannetje van een dier uit de familie der Haasachtigen
- Het woord rammelaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "rammelaar" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "rammelaar" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be