rage
- ra·ge
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘bevlieging’ voor het eerst aangetroffen in 1844 [1]
- afgeleid van het Franse rage (heftige hartstocht voor iets) (met het achtervoegsel -age) [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | rage | rages |
verkleinwoord | - | - |
- iets dat op zeker ogenblik sterk in de mode is
- hype, bevlieging, tijdelijke manie, modegril
- Het woord rage staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "rage" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "rage" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ rage op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud |
---|---|
rage | rages |
rage
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to rage |
he/she/it | rages |
verleden tijd | raged |
voltooid deelwoord |
raged |
onvoltooid deelwoord |
raging |
gebiedende wijs | rage |
rage
rage v
- hondsdolheid, rabiës
- woede, razernij
- hartstocht, sterk verlangen, bevlieging
- Le touriste a une preuve d'une vaccination valable contre la rage.
De toerist heeft een bewijs van een geldige vaccinatie tegen rabiës. - La guerre civile fait rage depuis de longues années.
De burgeroorlog woedt al vele jaren. - Il est fou de rage.
Hij is razend, ziedend, woedend. - La rage de vivre.
De levenslust, levensdrift.