hondsdolheid
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- honds·dol·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hondsdolheid | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
- (medisch), (diergeneeskunde) virusziekte die het meest bij honden voorkomt (maar ook bij vossen, katten, apen en vleermuizen)) en door een beet op de mens kan worden overgedragen.
- "160 doden per dag door hondsdolheid" [2]
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord hondsdolheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "hondsdolheid" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ hondsdolheid.html www.nu.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be