• ra·dar
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘plaatsbepaling van voorwerp d.m.v. teruggekaatste radiogolven’ voor het eerst aangetroffen in 1945 (vindplaats zie hieronder), eerder dan 1950 zoals vermeld in de lexicografische werken[1] [2]
1 enkelvoud meervoud
naamwoord radar -
verkleinwoord - -
2 enkelvoud meervoud
naamwoord radar radars
verkleinwoord radartje radartjes

de radarm (palindroom)

  1. (letterwoord), (afkorting) de afkorting voor Radio Detection And Ranging, een techniek waarmee de positie van een al dan niet bewegend voorwerp kan worden bepaald
      De Engelsche legerleiding wist het opperbest, doch hield den zwijgenden, doch zeer effectieven RAF-helper „RADAR" zorgvuldig geheim. Toen de club van Goering het eindelijk begon te snappen, was het te laat. De geallieerden beheerschten toen reeds het luchtruim. Van „RADAR", welke naam het beste door „radiografische plaatsbepaler" kan worden vertaald zijn vanzelfsprekend nog vele technische details geheim.[3]
    • Radar is in het begin van de twintigste eeuw uitgevonden. 
  2. (techniek) de installatie waarmee de positie van een al dan niet bewegend voorwerp met behulp van radiogolven kan worden bepaald
    • Dat schip heeft radar aan boord. 
  • Buiten/Onder/Van de radar blijven
Buiten beeld blijven, niet opgemerkt worden
99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]


enkelvoud meervoud
radar radars

radar

  1. (palindroom) radar


  • ra·dar
  • Ontleend aan het Engelse zelfstandige naamwoord radar
Naar frequentie zeldzaam
enkelvoud meervoud
nominatief   radar     radarlar  
genitief   radarın     radarların  
datief   radara     radarlara  
accusatief   radarı     radarları  
locatief   radarda     radarlarda  
ablatief   radardan     radarlardan  

jüri

  1. radar
  2. (techniek) radar, radartoestel
  • [1]: radar kontrolü
radarcontrole