• erfwoord Ontwikkeld uit Middelengels quene, queen, cwen, uit Oudengels cwēn, uit Germaans *kwēni-, verwant aan Nederlands kween “onvruchtbaar moederdier”, Deens, Noors, Zweeds kone vrouw, echtgenote. [1]
enkelvoud meervoud
queen queens

queen

  1. (regering), (adel) koningin, het vrouwelijk hoofd van een koninkrijk
  2. (regering), (adel) koningin, de weduwe of echtgenote van de koning
  3. (schaak) dame [3]
  4. (kaartspel) vrouw [4]
  5. (dierkunde), (imkerij) voornaamste vrouwtje dat voor de voortplanting zorgt bij sociale insecten als bijen, mieren
  6. (figuurlijk) de belangrijkste, mooiste, indrukwekkendste vrouw of vrouwelijke figuur
  7. (lhbt) (pejoratief) (een zich opzichtig gedragende) homoseksueel, nicht
  8. (lhbt) verkorting van drag queen

queen

  1. overgankelijk tot koningin maken
  2. onovergankelijk zich als een koningin gedragen
  3. overgankelijk (schaak) tot dame promoveren (bij schaken)
  4. onovergankelijk (dierkunde) (imkerij) koningin, het voornaamste vrouwtje van een kolonie (bijen, mieren e.d.) worden
  5. overgankelijk (dierkunde) (imkerij) voorzien van een nieuwe koningin voor een kolonie (bijen, mieren e.d.)
  1.   Weblink bron queen in: Oxford English Dictionary, second edition (1989) op oed.com