• IPA: /pusɑ/, /puzɑ/
  • Afgeleid van het Proto-Germaanse *pusô

pusa m

  1. tas, zak


pusa

  1. (roofdieren) kat


pusa v

  1. (spreektaal) kus, zoen


  • pu·sa
  • Afgeleid van het Duitse Buss

pusa v

  1. (spreektaal)(anatomie) mond, bek
    «Nemluv s plnou pusou
    Praat niet met volle mond!
  2. kus, zoen
  1. ústa omv, (spreektaal) huba v
  2. polibek monbezield, hubička v