pus
- pus
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘etter’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1755 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pus | - |
verkleinwoord | - | - |
- wittig vocht met witte bloedlichaampjes en bacteriën dat bij een ontsteking afgescheiden wordt
- Enkele dagen na de valpartij kwam er pus uit de wond.
1. wittig vocht met witte bloedlichaampjes en bacteriën dat bij een ontsteking afgescheiden wordt
vervoeging van |
---|
pussen |
pus
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pussen
- Ik pus.
- gebiedende wijs van pussen
- Pus!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pussen
- Pus je?
- Het woord pus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "pus" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
81 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "pus" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
pus
- IPA: /pʊs/
- pus
pus