• pri·a·pis·me
enkelvoud meervoud
naamwoord priapisme priapismes
verkleinwoord priapismetje priapismetjes

het priapismeo

  1. (medisch) een ongezond langdurige erectie van de penis
28 % van de Nederlanders;
66 % van de Vlamingen.[2]


priapisme m

  1. (medisch) priapisme.


priapisme

  1. (medisch) priapisme.


priapisme

  1. (medisch) priapisme


  • pria·pis·me
  • Afleiding van de Oudgriekse naam  Priapos en , een Hellenistische halfgoddemon (vaak afgebeeld met een fallus), met het achtervoegsel -isme
Naar frequentie 177899
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   priapisme     priapismen     priapismer     priapismene  
genitief   priapismes     priapismens     priapismers     priapismenes  

priapisme, m

  1. (medisch) priapisme
    «Etter to-tre måneders behandling registrerte legene priapisme, d.v.s. at pasientene fikk ereksjun uten at de ble seksuelt opphisset.»
    Na twee tot drie maanden behandeling registreerden de artsen priapisme, d.w.z. dat de patiënten een erectie kregen zonder seksueel opgewonden te raken.
  2. (figuurlijk) (zeldzaam) overmatige neiging om het seksuele leven te portretteren