• po·ver
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen pover poverder poverst
verbogen povere poverdere poverste
partitief povers poverders -

pover

  1. teleurstellend klein of gering
    • Dit is een pover resultaat. 
  2. (verouderd) blijk gevend van armoede
     De materiële omstandigheden waren zeer pover.[4]
enkelvoud meervoud
naamwoord pover povers
verkleinwoord povertje
(poverke)
povertjes
(poverkes)

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord

de poverm

  1. (zangvogels) bepaald soort kleine zangvogel met een opvallend oranje of roodbruin gekleurde keel, Erithacus rubecula  
87 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[5]