pover
- po·ver
- via Middelnederlands pover van Frans pauvre, in de betekenis van ‘arm’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1486 [1] [2] [3]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | pover | poverder | poverst |
verbogen | povere | poverdere | poverste |
partitief | povers | poverders | - |
pover
- teleurstellend klein of gering
- Dit is een pover resultaat.
- (verouderd) blijk gevend van armoede
- ▸ De materiële omstandigheden waren zeer pover.[4]
1. teleurstellend klein of gering
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pover | povers |
verkleinwoord | povertje (poverke) |
povertjes (poverkes) |
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord
de pover m
- (zangvogels) bepaald soort kleine zangvogel met een opvallend oranje of roodbruin gekleurde keel, Erithacus rubecula
- Het woord pover staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "pover" herkend door:
87 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ pover op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "pover" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Weblink bron Lo van DrielHerman Cornelis herinnert zich Multatuli in: Over Multatuli., jrg. 30 nr. 61 (2008), Bas Lubberhuizen, Amsterdam, ISBN 978 90 5937 211 5, p. 32
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be