pair
- pair
- [1] van Engels pair zn "paar"
- [2], [3] van Frans pair zn dat teruggaat op Latijn par bn gelijk", cognaat met paar en met Engels peer [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pair | pairs |
verkleinwoord | pairtje | pairtjes |
de pair m
- (spel) (poker) twee kaarten met dezelfde waarde (bijvoorbeeld: twee negens of twee boeren) in de hand van een speler
- Wanneer er dus twee of meer spelers een pair maken, wint de speler met het hoogste pair. Een pair vrouwen is dus hoger dan een pair boeren. [3]
- (spel) (roulette) inzetmogelijkheid die winst geeft als de roulette op een even getal groter dan nul uitkomt
- Fedja stelde voor dat ik vijf frank zou inzetten. Ik koos op zijn advies impair. Het werd pair, en ik verloor. [4]
- (adel) benaming voor de hoogste leden van de adel in een land, die voor het adellijk recht als gelijken van de koning worden beschouwd
- Koning Pepijn wordt in deze roman bijgestaan door zijn "douze pers", de "Twaelf Genooten". Wie dat allemaal zijn, wordt ons niet verteld, alleen de belangrijksten worden enkele keren genoemd. De eerste pair lijkt Milioen d'Angler te zijn, een schoonzoon van Pepijn, maar nergens wordt ons verteld met welke dochter van Pepijn deze Milioen gehuwd is. Na Milioen d'Angler volgen als tweede en derde pair hertog Sampson van Orliens (…) en diens zoon Garnier, graaf van Vendomme (…). [5]
- Opmerkelijk is de opera Holger Danske van F.L.A. Kunzen, die in 1789 te Kopenhagen in première ging, op tekst van I. Baggesen naar Christoph Martin Wielands Oberon. De librettist verving echter Huon door Holger Danske als pair van Karel de Grote; verder hanteerde hij de gebruikelijke Oberon-Titania-stof. [6]
- Maar wat moest Nobel doen? Hij heeft zijn machtigste en hoogste pair als eerste gestuurd en daarmee de gedaagde extra eer bewezen. [7]
-
1. in dit schema voor pokeren staat bij 9. een voorbeeld van pair
-
2. schema van een roulettetafel met pair links in het midden
-
3. ambtskostuum voor een Franse pair in de 19e eeuw
- [2] impair
- [3] pairsbenoeming
- [3] pairschap
naar de vorm: ook uit het Frans
- Het woord pair staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "pair" herkend door:
62 % | van de Nederlanders; |
54 % | van de Vlamingen.[8] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ pair op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "3.1 Doel van het spel" in: Poker regels op website: goedpoker.nl; geraadpleegd 2019-06-21
- ↑ Dostojevskaja, A.De Dostojevski's spelen roulette (5 juli 2016) op website: volkskrant.nl; geraadpleegd 2019-06-21
- ↑ Kuiper, W."Valentijn ende Oursson. Auteur, vertaler, censor en doelgroep" in: Voortgang. jrg. 30 (2012) Stichting Neerlandistiek VU, Amsterdam; ISBN 9789088800276; p. 90; geraadpleegd 2019-06-21
- ↑ Gerritsen, W.P. &nA.G. van MelleVan Aiol tot de Zwaanridder. Personages uit de middeleeuwse verhaalkunst en hun voortleven in literatuur, theater en beeldende kunst. (1993) SUN, Nijmegen; ISBN 9061683823; p.181; geraadpleegd 2019-06-21
- ↑ Lulofs, F."Voer voor filologen" in: De Nieuwe Taalgids. jrg. 85 nr. 4 (juli 1992) Wolters-Noordhoff, Groningen; p. 328; geraadpleegd 2019-06-21
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
stamtijd | ||
---|---|---|
tegenw. tijd |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
paeixo | païa | paït |
3e vervoeging | volledig |
pair
- [1] digerir
enkelvoud | meervoud |
---|---|
pair | pairs |
pair