• ver·te·ren
  • In de betekenis van ‘in de maag verwerken’ voor het eerst aangetroffen in 901 [1]
  • afgeleid van teren met het voorvoegsel ver- [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verteren
verteerde
verteerd
zwak -d volledig

verteren

  1. ergatief voedsel afbreken
    • Vezels verteren niet. 
  2. door vlammen worden vernietigd
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]