overvliegen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van overvliegen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		overvliegen			over te vliegen
	toekomend		zullen overvliegen over zullen vliegen			te zullen overvliegen over te zullen vliegen
voltooid	tegenwoordig		hebben overgevlogen			te hebben overgevlogen
	toekomend		overgevlogen zullen hebben			overgevlogen te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	overvliegend		overgevlogen			ev. vlieg over	mv. verouderd vliegt over	vliege over (bijzin) overvliege
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	vlieg over	vliegt over	vliegt over	vliegt over	vliegt over	vliegen over	vliegen over	vliegen over
verleden (o.v.t.)	vloog over	vloog over	vloog over	vloogt over	vloog over	vlogen over	vlogen over	vlogen over
toekomend (o.t.t.t.)	zal overvliegen	zult/zal overvliegen	zult/zal overvliegen	zult overvliegen	zal overvliegen	zullen overvliegen	zullen overvliegen	zullen overvliegen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou overvliegen	zou overvliegen	zou(dt) overvliegen	zoudt overvliegen	zou overvliegen	zouden overvliegen	zouden overvliegen	zouden overvliegen
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	overvlieg	overvliegt	overvliegt	overvliegt	overvliegt	overvliegen	overvliegen	overvliegen
verleden (o.v.t.)	overvloog	overvloog	overvloog	overvloogt	overvloog	overvlogen	overvlogen	overvlogen
toekomend (o.t.t.t.)	zal overvliegen over zal vliegen	zult/zal overvliegen over zult/zal vliegen	zult/zal overvliegen over zult/zal vliegen	zult overvliegen over zult vliegen	zal overvliegen over zal vliegen	zullen overvliegen over zullen vliegen	zullen overvliegen over zullen vliegen	zullen overvliegen over zullen vliegen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou overvliegen over zou vliegen	zou overvliegen over zou vliegen	zou(dt) overvliegen over zou(dt) vliegen	zoudt overvliegen over zoudt vliegen	zou overvliegen over zou vliegen	zouden overvliegen over zouden vliegen	zouden overvliegen over zouden vliegen	zouden overvliegen over zouden vliegen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb overgevlogen	hebt overgevlogen	hebt/heeft overgevlogen	hebt overgevlogen	heeft overgevlogen	hebben overgevlogen	hebben overgevlogen	hebben overgevlogen
verleden (v.v.t.)	had overgevlogen	had overgevlogen	had overgevlogen	hadt overgevlogen	had overgevlogen	hadden overgevlogen	hadden overgevlogen	hadden overgevlogen
toekomend (v.t.t.t.)	zal overgevlogen hebben	zal/zult overgevlogen hebben	zult/zal overgevlogen hebben	zult overgevlogen hebben	zal overgevlogen hebben	zullen overgevlogen hebben	zullen overgevlogen hebben	zullen overgevlogen hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou overgevlogen hebben	zou overgevlogen hebben	zou/zoudt overgevlogen hebben	zoudt overgevlogen hebben	zou overgevlogen hebben	zouden overgevlogen hebben	zouden overgevlogen hebben	zouden overgevlogen hebben
onpersoonlijke lijdende vorm overgevlogen worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt overgevlogen				er is overgevlogen
verleden	er werd overgevlogen				er was overgevlogen
toekomend	er zal overgevlogen worden				er zal overgevlogen zijn
voorwaardelijk	er zou overgevlogen worden				er zou overgevlogen zijn
lijdende vorm overgevlogen worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		overgevlogen worden			overgevlogen te worden
	toekomend		overgevlogen zullen worden			overgevlogen te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		overgevlogen zijn			overgevlogen te zijn
	toekomend		overgevlogen zullen zijn			overgevlogen te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word overgevlogen	wordt overgevlogen	wordt overgevlogen	wordt overgevlogen	wordt overgevlogen	worden overgevlogen	worden overgevlogen	worden overgevlogen
verleden (o.v.t.)	werd overgevlogen	werd overgevlogen	werd overgevlogen	werdt overgevlogen	werd overgevlogen	werden overgevlogen	werden overgevlogen	werden overgevlogen
toekomend (o.t.t.t.)	zal overgevlogen worden	zult overgevlogen worden	zult overgevlogen worden	zult overgevlogen worden	zal overgevlogen worden	zullen overgevlogen worden	zullen overgevlogen worden	zullen overgevlogen worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou overgevlogen worden	zou overgevlogen worden	zou/zoudt overgevlogen worden	zoudt overgevlogen worden	zou overgevlogen worden	zouden overgevlogen worden	zouden overgevlogen worden	zouden overgevlogen worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben overgevlogen	bent overgevlogen	bent/is overgevlogen	zijt overgevlogen	is overgevlogen	zijn overgevlogen	zijn overgevlogen	zijn overgevlogen
verleden (v.v.t.)	was overgevlogen	was overgevlogen	was overgevlogen	waart overgevlogen	was overgevlogen	waren overgevlogen	waren overgevlogen	waren overgevlogen
toekomend (v.t.t.t.)	zal overgevlogen zijn	zult overgevlogen zijn	zult overgevlogen zijn	zult overgevlogen zijn	zal overgevlogen zijn	zullen overgevlogen zijn	zullen overgevlogen zijn	zullen overgevlogen zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou overgevlogen zijn	zou overgevlogen zijn	zou/zoudt overgevlogen zijn	zoudt overgevlogen zijn	zou overgevlogen zijn	zouden overgevlogen zijn	zouden overgevlogen zijn	zouden overgevlogen zijn