• over·vlie·gen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
overvliegen
vloog over
overgevlogen
klasse 2 volledig

overvliegen

  1. ergatief ergens overheen vliegen
    • In deze polder kan je in de herfst hele zwermen vogels zien overvliegen. 
    • Dat vliegtuig is nu al drie keer komen overvliegen, als die maar niet in de problemen zit! 
  2. ergatief van de ene afdeling naar de volgende gaan, bijvoorbeeld bij scouting
    • Nu zij zeventien werd zou ze overvliegen van de Zeemeeuwen naar de Najaden. 
  3. overgankelijk iets met een vliegtuig ergens brengen
    • De nieuwe tenten worden volgende week overgevlogen. 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be