• mee·vlie·gen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
meevliegen
vloog mee
meegevlogen
klasse 2 volledig

meevliegen

  1. ergatief op een vlucht vergezellen
    • Er zijn in een vlucht sneeuwganzen vaak ook een paar kleine sneeuwganzen die meevliegen. 
  2. ergatief in een vlucht meereizen
    • Hij was niet met dat vliegtuig meegevlogen en kwam daarom een paar uur later aan.