• door·vlie·gen

doorvliegen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doorvliegen
vloog door
doorgevlogen
klasse 2 volledig
  1. voortgaan met vliegen
     Jill en Killy zijn vanmorgen - na een vakantie in Zuid-Afrika - op Schiphol gestrand. Ze kunnen niet doorvliegen naar Nebraska. Ze staan al ruim drie uur in de rij en het duurt nog wel even of voor ze bij de transferdesk zijn. "We denken dat we pas morgen of overmorgen kunnen vertrekken", vertelt Jill. "Maar we gaan echt niet op de luchthaven slapen. Dan gaan we Amsterdam maar verkennen", zegt ze met een lach. "Het is niet anders. We willen in ieder geval zo snel mogelijk weg van Schiphol."[2]
     Ook Schiphol en Eindhoven krijgen last van de staking. Op Schiphol gaat het om vluchten van en naar Ierland. Op Eindhoven zullen vluchten van en naar Portugal en Italië kunnen uitvallen. Ook worden mogelijk vluchten naar landen waar niet gestaakt wordt geannuleerd, omdat vliegtuigen vaak doorvliegen naar een derde land.[3]
  2. ergens vliegend doorheen gaan


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Deze mensen willen nú weg van Schiphol” (Dinsdag 12 december 2017, 17:42), NOS
  3.   Weblink bron “'Nederlanders gaan last krijgen van Duitse staking Ryanair'” (Dinsdag 12 december 2017, 13:04), NOS