• weg·vlie·gen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
wegvliegen
vloog weg
weggevlogen
klasse 2 volledig

wegvliegen

  1. ergatief een plaats vliegend verlaten
    • Voor hij de foto kon nemen vloog de zeldzame vogel weg. 
  2. ergatief heel snel en plotseling een plaats verlaten
    • Toen hij het slechte nieuws hoorde vloog hij weg. 
  3. ergatief een hoge verkoopsnelheid hebben
    • Zo rond deze tijd van het jaar vliegen de boeken gewoon weg. 
99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be