Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • over·vloog

Werkwoord

vervoeging van
overvliegen

overvloog

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van overvliegen
    • ... dat ik overvloog. 
    • ... dat jij overvloog. 
    • ... dat hij, zij, het overvloog.