• over·tre·den

overtreden

  1. overgankelijk bepaalde denkbeeldige of daadwerkelijke lijnen te buiten gaan
    • Hij overtrad daarmee onbedoeld een wet. 

overtreden [1]

  1. overgankelijk (van een riviere): overstromen, buiten de oevers treden
vervoeging van: overtreden…
geen verbogen vorm

overtreden

  1. voltooid deelwoord van overtreden
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[2]