overtrad
- over·trad
vervoeging van |
---|
overtreden |
overtrad
- enkelvoud verleden tijd van overtreden
- Ik overtrad.
- Jij overtrad.
- Hij, zij, het overtrad.
- Ik overtrad.
vervoeging van |
---|
overtreden |
overtrad
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van overtreden
- ... dat ik overtrad.
- ... dat jij overtrad.
- ... dat hij, zij, het overtrad.
- ... dat ik overtrad.