overschatten/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van overschatten | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | overschatten | over te schatten | ||||||||
toekomend | zullen overschatten over zullen schatten |
te zullen overschatten over te zullen schatten | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben overgeschat | te hebben overgeschat | ||||||||
toekomend | overgeschat zullen hebben | overgeschat te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
overschattend | overgeschat | ev. schat over |
mv. verouderd schat over |
schatte over (bijzin) overschatte | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | schat over | schat over | schat over | schat over | schat over | schatten over | schatten over | schatten over | |||
verleden (o.v.t.) | schatte over | schatte over | schatte over | schatte over | schatte over | schatten over | schatten over | schatten over | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal overschatten | zult/zal overschatten | zult/zal overschatten | zult overschatten | zal overschatten | zullen overschatten | zullen overschatten | zullen overschatten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou overschatten | zou overschatten | zou(dt) overschatten | zoudt overschatten | zou overschatten | zouden overschatten | zouden overschatten | zouden overschatten | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | overschat | overschat | overschat | overschat | overschat | overschatten | overschatten | overschatten | |||
verleden (o.v.t.) | overschatte | overschatte | overschatte | overschatte | overschatte | overschatten | overschatten | overschatten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal overschatten over zal schatten |
zult/zal overschatten over zult/zal schatten |
zult/zal overschatten over zult/zal schatten |
zult overschatten over zult schatten |
zal overschatten over zal schatten |
zullen overschatten over zullen schatten |
zullen overschatten over zullen schatten |
zullen overschatten over zullen schatten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou overschatten over zou schatten |
zou overschatten over zou schatten |
zou(dt) overschatten over zou(dt) schatten |
zoudt overschatten over zoudt schatten |
zou overschatten over zou schatten |
zouden overschatten over zouden schatten |
zouden overschatten over zouden schatten |
zouden overschatten over zouden schatten | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb overgeschat | hebt overgeschat | hebt/heeft overgeschat | hebt overgeschat | heeft overgeschat | hebben overgeschat | hebben overgeschat | hebben overgeschat | |||
verleden (v.v.t.) | had overgeschat | had overgeschat | had overgeschat | hadt overgeschat | had overgeschat | hadden overgeschat | hadden overgeschat | hadden overgeschat | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal overgeschat hebben | zal/zult overgeschat hebben | zult/zal overgeschat hebben | zult overgeschat hebben | zal overgeschat hebben | zullen overgeschat hebben | zullen overgeschat hebben | zullen overgeschat hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou overgeschat hebben | zou overgeschat hebben | zou/zoudt overgeschat hebben | zoudt overgeschat hebben | zou overgeschat hebben | zouden overgeschat hebben | zouden overgeschat hebben | zouden overgeschat hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm overgeschat worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt overgeschat | er is overgeschat | |||||||||
verleden | er werd overgeschat | er was overgeschat | |||||||||
toekomend | er zal overgeschat worden | er zal overgeschat zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou overgeschat worden | er zou overgeschat zijn | |||||||||
lijdende vorm overgeschat worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | overgeschat worden | overgeschat te worden | ||||||||
toekomend | overgeschat zullen worden | overgeschat te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | overgeschat zijn | overgeschat te zijn | ||||||||
toekomend | overgeschat zullen zijn | overgeschat te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word overgeschat | wordt overgeschat | wordt overgeschat | wordt overgeschat | wordt overgeschat | worden overgeschat | worden overgeschat | worden overgeschat | |||
verleden (o.v.t.) | werd overgeschat | werd overgeschat | werd overgeschat | werdt overgeschat | werd overgeschat | werden overgeschat | werden overgeschat | werden overgeschat | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal overgeschat worden | zult overgeschat worden | zult overgeschat worden | zult overgeschat worden | zal overgeschat worden | zullen overgeschat worden | zullen overgeschat worden | zullen overgeschat worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou overgeschat worden | zou overgeschat worden | zou/zoudt overgeschat worden | zoudt overgeschat worden | zou overgeschat worden | zouden overgeschat worden | zouden overgeschat worden | zouden overgeschat worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben overgeschat | bent overgeschat | bent/is overgeschat | zijt overgeschat | is overgeschat | zijn overgeschat | zijn overgeschat | zijn overgeschat | |||
verleden (v.v.t.) | was overgeschat | was overgeschat | was overgeschat | waart overgeschat | was overgeschat | waren overgeschat | waren overgeschat | waren overgeschat | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal overgeschat zijn | zult overgeschat zijn | zult overgeschat zijn | zult overgeschat zijn | zal overgeschat zijn | zullen overgeschat zijn | zullen overgeschat zijn | zullen overgeschat zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou overgeschat zijn | zou overgeschat zijn | zou/zoudt overgeschat zijn | zoudt overgeschat zijn | zou overgeschat zijn | zouden overgeschat zijn | zouden overgeschat zijn | zouden overgeschat zijn |
vervoeging van de bedrijvende vorm van overschatten | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | overschatten | te overschatten | ||||||||
toekomend | zullen overschatten | te zullen overschatten | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben overschat | te hebben overschat | ||||||||
toekomend | overschat zullen hebben | overschat te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
overschattend | overschat | ev. overschat |
mv. verouderd overschat |
overschatte | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | overschat | overschat | overschat | overschat | overschat | overschatten | overschatten | overschatten | |||
verleden (o.v.t.) | overschatte | overschatte | overschatte | overschatte | overschatte | overschatten | overschatten | overschatten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal overschatten | zult/zal overschatten | zult/zal overschatten | zult overschatten | zal overschatten | zullen overschatten | zullen overschatten | zullen overschatten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou overschatten | zou overschatten | zou(dt) overschatten | zoudt overschatten | zou overschatten | zouden overschatten | zouden overschatten | zouden overschatten | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb overschat | hebt overschat | hebt/heeft overschat | hebt overschat | heeft overschat | hebben overschat | hebben overschat | hebben overschat | |||
verleden (v.v.t.) | had overschat | had overschat | had overschat | hadt overschat | had overschat | hadden overschat | hadden overschat | hadden overschat | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal overschat hebben | zal/zult overschat hebben | zult/zal overschat hebben | zult overschat hebben | zal overschat hebben | zullen overschat hebben | zullen overschat hebben | zullen overschat hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou overschat hebben | zou overschat hebben | zou/zoudt overschat hebben | zoudt overschat hebben | zou overschat hebben | zouden overschat hebben | zouden overschat hebben | zouden overschat hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm overschat worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt overschat | er is overschat | |||||||||
verleden | er werd overschat | er was overschat | |||||||||
toekomend | er zal overschat worden | er zal overschat zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou overschat worden | er zou overschat zijn | |||||||||
lijdende vorm overschat worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | overschat worden | overschat te worden | ||||||||
toekomend | overschat zullen worden | overschat te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | overschat zijn | overschat te zijn | ||||||||
toekomend | overschat zullen zijn | overschat te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word overschat | wordt overschat | wordt overschat | wordt overschat | wordt overschat | worden overschat | worden overschat | worden overschat | |||
verleden (o.v.t.) | werd overschat | werd overschat | werd overschat | werdt overschat | werd overschat | werden overschat | werden overschat | werden overschat | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal overschat worden | zult overschat worden | zult overschat worden | zult overschat worden | zal overschat worden | zullen overschat worden | zullen overschat worden | zullen overschat worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou overschat worden | zou overschat worden | zou/zoudt overschat worden | zoudt overschat worden | zou overschat worden | zouden overschat worden | zouden overschat worden | zouden overschat worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben overschat | bent overschat | bent/is overschat | zijt overschat | is overschat | zijn overschat | zijn overschat | zijn overschat | |||
verleden (v.v.t.) | was overschat | was overschat | was overschat | waart overschat | was overschat | waren overschat | waren overschat | waren overschat | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal overschat zijn | zult overschat zijn | zult overschat zijn | zult overschat zijn | zal overschat zijn | zullen overschat zijn | zullen overschat zijn | zullen overschat zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou overschat zijn | zou overschat zijn | zou/zoudt overschat zijn | zoudt overschat zijn | zou overschat zijn | zouden overschat zijn | zouden overschat zijn | zouden overschat zijn |