WikiWoordenboek:Voltooide tijd

toekomend
onvoltooid tegenwoordig o.t.t. o.t.t.t.
verleden o.v.t. o.v.t.t.
voltooid tegenwoordig v.t.t. v.t.t.t.
verleden v.v.t. v.v.t.t.

In het moderne Nederlands worden de voltooide tijden gevormd met een hulpwerkwoord en een voltooid deelwoord:

  • onvoltooid tegenwoordige tijd: ik spreek
  • voltooid tegenwoordige tijd: ik heb gesproken

In totaal heeft het Nederlands 4 onvoltooide en 4 voltooide tijden (zie het navigatietabelletje). Het hulpwerkwoord is gewoonlijk hebben, maar bij ergatieve werkwoorden en overgankelijke werkwoorden in de lijdende vorm wordt zijn gebruikt.

Een voltooide tijd geeft in het algemeen aan dat de actie of the proces uitgebeeld door het werkwoord afgesloten is.

Er zijn echter ook talen waarin het werkwoord een eigen vorm krijgt zonder hulpwerkwoord. Bijvoorbeeld in het Latijn:

  • praesens: facio - ik doe
  • perfectum: feci - ik heb gedaan

Ook in de oudste fase van onze taal, het Oudnederlands, werd aanvankelijk geen hulpwerkwoord gebruikt. Het voorvoegsel gi- (later ge-) gaf aan dat het om een voltooide tijd ging, al dan niet gepaard met een ablaut (klinkerwisseling).

  • ic nīmon - ik neem
  • ic ginomon - ik heb genomen

In sommige talen drukt men het al of niet voltooid zijn van een handeling niet uit met een werkwoordstijd, maar met een aspect. Dat is bijvoorbeeld zo in het Russisch. Daar bestaan gewoonlijk twee werkwoorden naast elkaar, waarvan de een een onvoltooid en een ander een voltooid aspect aanduidt. Tijden en aspecten dekken wel dezelfde lading, maar niet helemaal op dezelfde manier, waardoor letterlijk vertalen vaak lastig is.