overschat
- Geluid: overschát (hulp, bestand)
- IPA: / ˌovərˈsxɑt / (3 lettergrepen)
- Geluid: óverschat (hulp, bestand)
- IPA: / ˌovərˈsxɑt / (3 lettergrepen)
- over·schat
- overschát: vervoeging van overschatten: de stam zonder -t omdat de stam al op -t eindigt en zonder ge- vanwege voorvoegsel
- óverschat: óverschatten ww zonder de uitgang -en
vervoeging van |
---|
overschatten |
overschát
- enkelvoud tegenwoordige tijd van overschatten
- gebiedende wijs van overschatten
vervoeging van: | overschatten… |
verbogen vorm: | overschatte |
overschát
- voltooid deelwoord van overschatten
vervoeging van |
---|
overschatten |
óverschat
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overschatten
- ... dat ik overschat.
- (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overschatten
- ... dat jij overschat.
- (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overschatten
- ... dat hij overschat.
- Het woord overschat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.