overkluizen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van overkluizen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | overkluizen | te overkluizen | ||||||||
toekomend | zullen overkluizen | te zullen overkluizen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben overkluisd | te hebben overkluisd | ||||||||
toekomend | overkluisd zullen hebben | overkluisd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
overkluizend | overkluisd | ev. overkluis |
mv. verouderd overkluist |
overkluize | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | overkluis | overkluist | overkluist | overkluist | overkluist | overkluizen | overkluizen | overkluizen | |||
verleden (o.v.t.) | overkluisde | overkluisde | overkluisde | overkluisde | overkluisde | overkluisden | overkluisden | overkluisden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal overkluizen | zult/zal overkluizen | zult/zal overkluizen | zult overkluizen | zal overkluizen | zullen overkluizen | zullen overkluizen | zullen overkluizen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou overkluizen | zou overkluizen | zou(dt) overkluizen | zoudt overkluizen | zou overkluizen | zouden overkluizen | zouden overkluizen | zouden overkluizen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb overkluisd | hebt overkluisd | hebt/heeft overkluisd | hebt overkluisd | heeft overkluisd | hebben overkluisd | hebben overkluisd | hebben overkluisd | |||
verleden (v.v.t.) | had overkluisd | had overkluisd | had overkluisd | hadt overkluisd | had overkluisd | hadden overkluisd | hadden overkluisd | hadden overkluisd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal overkluisd hebben | zal/zult overkluisd hebben | zult/zal overkluisd hebben | zult overkluisd hebben | zal overkluisd hebben | zullen overkluisd hebben | zullen overkluisd hebben | zullen overkluisd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou overkluisd hebben | zou overkluisd hebben | zou/zoudt overkluisd hebben | zoudt overkluisd hebben | zou overkluisd hebben | zouden overkluisd hebben | zouden overkluisd hebben | zouden overkluisd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm overkluisd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt overkluisd | er is overkluisd | |||||||||
verleden | er werd overkluisd | er was overkluisd | |||||||||
toekomend | er zal overkluisd worden | er zal overkluisd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou overkluisd worden | er zou overkluisd zijn | |||||||||
lijdende vorm overkluisd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | overkluisd worden | overkluisd te worden | ||||||||
toekomend | overkluisd zullen worden | overkluisd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | overkluisd zijn | overkluisd te zijn | ||||||||
toekomend | overkluisd zullen zijn | overkluisd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word overkluisd | wordt overkluisd | wordt overkluisd | wordt overkluisd | wordt overkluisd | worden overkluisd | worden overkluisd | worden overkluisd | |||
verleden (o.v.t.) | werd overkluisd | werd overkluisd | werd overkluisd | werdt overkluisd | werd overkluisd | werden overkluisd | werden overkluisd | werden overkluisd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal overkluisd worden | zult overkluisd worden | zult overkluisd worden | zult overkluisd worden | zal overkluisd worden | zullen overkluisd worden | zullen overkluisd worden | zullen overkluisd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou overkluisd worden | zou overkluisd worden | zou/zoudt overkluisd worden | zoudt overkluisd worden | zou overkluisd worden | zouden overkluisd worden | zouden overkluisd worden | zouden overkluisd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben overkluisd | bent overkluisd | bent/is overkluisd | zijt overkluisd | is overkluisd | zijn overkluisd | zijn overkluisd | zijn overkluisd | |||
verleden (v.v.t.) | was overkluisd | was overkluisd | was overkluisd | waart overkluisd | was overkluisd | waren overkluisd | waren overkluisd | waren overkluisd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal overkluisd zijn | zult overkluisd zijn | zult overkluisd zijn | zult overkluisd zijn | zal overkluisd zijn | zullen overkluisd zijn | zullen overkluisd zijn | zullen overkluisd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou overkluisd zijn | zou overkluisd zijn | zou/zoudt overkluisd zijn | zoudt overkluisd zijn | zou overkluisd zijn | zouden overkluisd zijn | zouden overkluisd zijn | zouden overkluisd zijn |