opwekken/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van opwekken | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | opwekken | op te wekken | ||||||||
toekomend | zullen opwekken op zullen wekken |
te zullen opwekken op te zullen wekken | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben opgewekt | te hebben opgewekt | ||||||||
toekomend | opgewekt zullen hebben | opgewekt te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
opwekkend | opgewekt | ev. wek op |
mv. verouderd wekt op |
wekke op (bijzin) opwekke | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | wek op | wekt op | wekt op | wekt op | wekt op | wekken op | wekken op | wekken op | |||
verleden (o.v.t.) | wekte op | wekte op | wekte op | wekte op | wekte op | wekten op | wekten op | wekten op | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opwekken | zult/zal opwekken | zult/zal opwekken | zult opwekken | zal opwekken | zullen opwekken | zullen opwekken | zullen opwekken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opwekken | zou opwekken | zou(dt) opwekken | zoudt opwekken | zou opwekken | zouden opwekken | zouden opwekken | zouden opwekken | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | opwek | opwekt | opwekt | opwekt | opwekt | opwekken | opwekken | opwekken | |||
verleden (o.v.t.) | opwekte | opwekte | opwekte | opwekte | opwekte | opwekten | opwekten | opwekten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opwekken op zal wekken |
zult/zal opwekken op zult/zal wekken |
zult/zal opwekken op zult/zal wekken |
zult opwekken op zult wekken |
zal opwekken op zal wekken |
zullen opwekken op zullen wekken |
zullen opwekken op zullen wekken |
zullen opwekken op zullen wekken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opwekken op zou wekken |
zou opwekken op zou wekken |
zou(dt) opwekken op zou(dt) wekken |
zoudt opwekken op zoudt wekken |
zou opwekken op zou wekken |
zouden opwekken op zouden wekken |
zouden opwekken op zouden wekken |
zouden opwekken op zouden wekken | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb opgewekt | hebt opgewekt | hebt/heeft opgewekt | hebt opgewekt | heeft opgewekt | hebben opgewekt | hebben opgewekt | hebben opgewekt | |||
verleden (v.v.t.) | had opgewekt | had opgewekt | had opgewekt | hadt opgewekt | had opgewekt | hadden opgewekt | hadden opgewekt | hadden opgewekt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal opgewekt hebben | zal/zult opgewekt hebben | zult/zal opgewekt hebben | zult opgewekt hebben | zal opgewekt hebben | zullen opgewekt hebben | zullen opgewekt hebben | zullen opgewekt hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou opgewekt hebben | zou opgewekt hebben | zou/zoudt opgewekt hebben | zoudt opgewekt hebben | zou opgewekt hebben | zouden opgewekt hebben | zouden opgewekt hebben | zouden opgewekt hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm opgewekt worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt opgewekt | er is opgewekt | |||||||||
verleden | er werd opgewekt | er was opgewekt | |||||||||
toekomend | er zal opgewekt worden | er zal opgewekt zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou opgewekt worden | er zou opgewekt zijn | |||||||||
lijdende vorm opgewekt worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | opgewekt worden | opgewekt te worden | ||||||||
toekomend | opgewekt zullen worden | opgewekt te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | opgewekt zijn | opgewekt te zijn | ||||||||
toekomend | opgewekt zullen zijn | opgewekt te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word opgewekt | wordt opgewekt | wordt opgewekt | wordt opgewekt | wordt opgewekt | worden opgewekt | worden opgewekt | worden opgewekt | |||
verleden (o.v.t.) | werd opgewekt | werd opgewekt | werd opgewekt | werdt opgewekt | werd opgewekt | werden opgewekt | werden opgewekt | werden opgewekt | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opgewekt worden | zult opgewekt worden | zult opgewekt worden | zult opgewekt worden | zal opgewekt worden | zullen opgewekt worden | zullen opgewekt worden | zullen opgewekt worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opgewekt worden | zou opgewekt worden | zou/zoudt opgewekt worden | zoudt opgewekt worden | zou opgewekt worden | zouden opgewekt worden | zouden opgewekt worden | zouden opgewekt worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben opgewekt | bent opgewekt | bent/is opgewekt | zijt opgewekt | is opgewekt | zijn opgewekt | zijn opgewekt | zijn opgewekt | |||
verleden (v.v.t.) | was opgewekt | was opgewekt | was opgewekt | waart opgewekt | was opgewekt | waren opgewekt | waren opgewekt | waren opgewekt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal opgewekt zijn | zult opgewekt zijn | zult opgewekt zijn | zult opgewekt zijn | zal opgewekt zijn | zullen opgewekt zijn | zullen opgewekt zijn | zullen opgewekt zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou opgewekt zijn | zou opgewekt zijn | zou/zoudt opgewekt zijn | zoudt opgewekt zijn | zou opgewekt zijn | zouden opgewekt zijn | zouden opgewekt zijn | zouden opgewekt zijn |