Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ope·rand
enkelvoud meervoud
naamwoord operand operanden
verkleinwoord operandje operandjes

Zelfstandig naamwoord

de operandm

  1. (wiskunde) een argument, (invoerwaarde) waar een operator op werkt zodat een operatie plaatsvindt
    • Een operator is bijna altijd verbonden met een operand.[1] 
Vertalingen

Gangbaarheid

38 % van de Nederlanders;
48 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen


Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /ɔperant/
Woordafbreking
  • ope·rand
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

operand monbezield

  1. (wiskunde) operand; een argument, (invoerwaarde) waar een operator op werkt zodat een operatie plaatsvindt
Verbuiging
Verwante begrippen

Meer informatie

Verwijzingen