• open·baar
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen openbaar openbaarder openbaarst
verbogen openbare openbaardere openbaarste
partitief openbaars openbaarders -

openbaar

  1. vrij toegankelijk
    • WikiWoordenboek is openbaar en zal dat ook altijd blijven. 
    • De onthulling van de foto is voor Falcke een grote opluchting. ‘We hebben hier 25 jaar op gewacht. En toen ik eindelijk wist wat eruit kwam, mocht ik er niet over praten. Nu is het openbaar en is deze foto niet meer van ons alleen, maar van iedereen’, laat hij aan de telefoon weten. [2] 
     In Californië kun je bij naaktlopen in de openbare ruimte een boete van 1.000 dollar of een gevangenisstraf van 90 dagen krijgen.[3]
  • Openbaar Ministerie
vervoeging van
openbaren

openbaar

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van openbaren
    • Ik openbaar. 
  2. gebiedende wijs van openbaren
    • Openbaar! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van openbaren
    • Openbaar je? 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]