• oog·ap·pel
enkelvoud meervoud
naamwoord oogappel oogappels
verkleinwoord oogappeltje oogappeltjes

de oogappelm

  1. (anatomie) ronde en gekleurde deel van het regenboogvlies dat naar buiten zichtbaar is
  2. (anatomie) oogbol
    • De dokter constateerde de uitpuiling van de oogappel. 
  3. (figuurlijk) een waardevol bezit
    • Zijn dochter was echt zijn oogappel. 
Onderstaande vertalingen dienen nagekeken te worden en omgezet in de bovenstaande tabellen. Nummers na de vertalingen komen niet noodzakelijk overeen met de opgegeven definities. Voor meer uitleg zie WikiWoordenboek:Hoe vertalingen nakijken.
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]