oogappel
- oog·ap·pel
- van Middelnederlands ogeappel, op te vatten als samenstelling van oog zn en appel zn [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | oogappel | oogappels |
verkleinwoord | oogappeltje | oogappeltjes |
de oogappel m
- (anatomie) ronde en gekleurde deel van het regenboogvlies dat naar buiten zichtbaar is
- (anatomie) oogbol
- De dokter constateerde de uitpuiling van de oogappel.
- (figuurlijk) een waardevol bezit
- Zijn dochter was echt zijn oogappel.
2. een oogbol
- Onderstaande vertalingen dienen nagekeken te worden en omgezet in de bovenstaande tabellen. Nummers na de vertalingen komen niet noodzakelijk overeen met de opgegeven definities. Voor meer uitleg zie WikiWoordenboek:Hoe vertalingen nakijken.
te controleren vertalingen
- Het woord oogappel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "oogappel" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ oogappel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be