ontzaglijk
- Geluid: ontzaglijk (hulp, bestand)
- IPA: / ɔntˈsɑxlək / (3 lettergrepen)
- ont·zag·lijk
ontzaglijk
- heel erg
- Ik woon in een ontzaglijk groot huis.
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | ontzaglijk | ontzaglijker | ontzaglijkst |
verbogen | ontzaglijke | ontzaglijkere | ontzaglijkste |
partitief | ontzaglijks | ontzaglijkers | - |
ontzaglijk [2]
- vrees en eerbied inboezemend door de grootte van iets
- Dat is wel een ontzaglijke hoeveelheid werk dat ik nog moet doen.
- indrukwekkend, groots, indrukwekkend, enorm, ontieglijk, reuze, hartstikke, formidabel, uitermate, immens, geweldig, groots, indrukwekkend
- Het woord ontzaglijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ontzaglijk" herkend door:
83 % | van de Nederlanders; |
81 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ ontzaglijk op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be