• groots
  • Van groot, met de uitgang -s; de afleiding is een adjectief op zich met een zelfstandige betekenis geworden.[1]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen groots grootser grootst
verbogen grootse grootsere grootste
partitief groots grootsers -

groots

  1. verheven, groot van opzet
    • Daarvoor bestaan grootse plannen. 

groots

  1. partitief van de stellende trap van groot
    • Of wat daar voorbijvloog een arend was of een gier, weet ik niet, maar het was wel iets groots. 

groots

  1. partitief van de stellende trap van groots
    • Daar wordt iets groots verricht. 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]