immens
- im·mens
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘onmetelijk’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1650 [1]
stellend | |
---|---|
onverbogen | immens |
verbogen | immense |
partitief | immens |
immens
- heel erg groot, groter dan de menselijke maat
- De passagiers verdwaalden in de immense stationshal.
- Het woord immens staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "immens" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "immens" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be