ontbossen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van ontbossen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontbossen | te ontbossen | ||||||||
toekomend | zullen ontbossen | te zullen ontbossen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben ontbost | te hebben ontbost | ||||||||
toekomend | ontbost zullen hebben | ontbost te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
ontbossend | ontbost | ev. ontbos |
mv. verouderd ontbost |
ontbosse | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | ontbos | ontbost | ontbost | ontbost | ontbost | ontbossen | ontbossen | ontbossen | |||
verleden (o.v.t.) | ontboste | ontboste | ontboste | ontboste | ontboste | ontbosten | ontbosten | ontbosten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontbossen | zult/zal ontbossen | zult/zal ontbossen | zult ontbossen | zal ontbossen | zullen ontbossen | zullen ontbossen | zullen ontbossen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontbossen | zou ontbossen | zou(dt) ontbossen | zoudt ontbossen | zou ontbossen | zouden ontbossen | zouden ontbossen | zouden ontbossen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb ontbost | hebt ontbost | hebt/heeft ontbost | hebt ontbost | heeft ontbost | hebben ontbost | hebben ontbost | hebben ontbost | |||
verleden (v.v.t.) | had ontbost | had ontbost | had ontbost | hadt ontbost | had ontbost | hadden ontbost | hadden ontbost | hadden ontbost | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ontbost hebben | zal/zult ontbost hebben | zult/zal ontbost hebben | zult ontbost hebben | zal ontbost hebben | zullen ontbost hebben | zullen ontbost hebben | zullen ontbost hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ontbost hebben | zou ontbost hebben | zou/zoudt ontbost hebben | zoudt ontbost hebben | zou ontbost hebben | zouden ontbost hebben | zouden ontbost hebben | zouden ontbost hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm ontbost worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt ontbost | er is ontbost | |||||||||
verleden | er werd ontbost | er was ontbost | |||||||||
toekomend | er zal ontbost worden | er zal ontbost zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou ontbost worden | er zou ontbost zijn | |||||||||
lijdende vorm ontbost worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontbost worden | ontbost te worden | ||||||||
toekomend | ontbost zullen worden | ontbost te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | ontbost zijn | ontbost te zijn | ||||||||
toekomend | ontbost zullen zijn | ontbost te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | — | — | — | — | wordt ontbost | — | — | worden ontbost | |||
verleden (o.v.t.) | — | — | — | — | werd ontbost | — | — | werden ontbost | |||
toekomend (o.t.t.t.) | — | — | — | — | zal ontbost worden | — | — | zullen ontbost worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | — | — | — | — | zou ontbost worden | — | — | zouden ontbost worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | — | — | — | — | is ontbost | — | — | zijn ontbost | |||
verleden (v.v.t.) | — | — | — | — | was ontbost | — | — | waren ontbost | |||
toekomend (v.t.t.t.) | — | — | — | — | zal ontbost zijn | — | — | zullen ontbost zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | — | — | — | — | zou ontbost zijn | — | — | zouden ontbost zijn |