navel
- na·vel
- In de betekenis van ‘lidteken van navelstreng’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
- erfwoord van Germaans *nablō, op zijn beurt van Indo-Europees *h₃nobʰ-ilos; de uitgang -ilos vormt een verkleinwoord en het naamwoord zelf bestaat ook in het Nederlands: naaf (zie aldaar).
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | navel | navels |
verkleinwoord | naveltje | naveltjes |
de navel m
- (anatomie) rond litteken in de buik van zoogdieren, op de plaats waar de navelstreng de verbinding met het kind of jong vormde
1.
- Het woord navel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "navel" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "navel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
navel
navel