motief
- mo·tief
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘beweegreden’ voor het eerst aangetroffen in 1351 [1]
- Naamwoord van handeling van motiveren
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | motief | motieven |
verkleinwoord | motiefje | motiefjes |
het motief o
- de reden om iets te doen
- De jongen had geen motief voor de moord.
- ▸ Toen ik mijn tienjarige zoon vroeg wat hij ervan vond dat ik zo lang weg zou zijn, antwoordde hij: ‘Geen idee, dat weet ik toch pas als je weg bent?’ Grappig vond ik zijn opmerking over het motief van mijn reis: ‘Wat is het nut van je wandeling? Je bereikt en verdient er niks mee.’ Mijn vijftienjarige dochter reageerde net als mijn vrouw pragmatisch en recht door zee.[2]
- een zich herhalend patroon (ook (muziek))
- De blouse had een beetje een vreemd motief.
- onderwerp dat in een verhaal etc. wordt uitgediept, leidmotief
- [1] beweegreden, drijfveer, reden
1. de reden om iets te doen
2.3.
- Het woord motief staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "motief" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "motief" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be