• mo·ti·ve·ren
  • In de betekenis van ‘met redenen omkleden’ voor het eerst aangetroffen in 1824.[1]
  • Leenwoord uit Frans motiver.[2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
motiveren
motiveerde
gemotiveerd
zwak -d volledig

motiveren overgankelijk

  1. van argumenten, gronden of redenen voorzien
  2. (psychologie) enthousiast maken
     Ik had er soms ook moeite mee om elke dag weer gemotiveerd door te gaan.[3]
     Heel veel dank aan mijn mentor René Boender. Hij geloofde in mij, motiveerde me groot te denken.[3]
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]