• Middelengels justifien ‘rechtspreken aan; een rechterlijke straf opleggen’, ontleend aan Oudfrans justifier, uit Laatlatijn iūstificāre ‘rechtvaardigen’.
vervoeging
onbepaalde wijs to  justify 
he/she/it  justifies 
verleden tijd  justified 
voltooid
deelwoord
 justified 
onvoltooid
deelwoord
 justifying 
gebiedende wijs  justify 

justify

  1. rechtvaardigen
  2. motiveren