• mo·men·tum
  • Ontleend aan Engels momentum (zie benedenstaande), gepopulariseerd via Engelstalige media en literatuur sinds de eeuwwisseling.
enkelvoud meervoud
naamwoord momentum -
verkleinwoord - -

het momentumo

  1. duidelijk toenemende voortgang
    • Door zijn lange aarzeling verloor hij het momentum. 
     Het woord ‘momentum’ bijvoorbeeld, dat is nu helemaal ‘in’. Iemand zegt dan opeens: ‘Er moet een momentum gecreëerd worden.’ Dat irriteert me mateloos. Het woord momentum is meer een soort mediamoment.[1]
     Er ontstond wat de Engelsen ‘momentum’ noemen, een intense sfeer van nieuwsgierigheid naar wat er zou volgen.[2]
  2. (natuurkunde) hoeveelheid beweging; product van massa en snelheid
90 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[3]
  1.   Weblink bron
    Erik de Bruin, Menno Wiegman
    Vooys, Jaargang 23 (2005), Vooys, Utrecht in: Een grootvader vertelt, Kees van Kooten over zijn gevoel voor humor, p. 44 op dbnl.org  
  2.   Weblink bron
    Lutgard Mutsaers
    Ons Erfdeel, Jaargang 40 (1997), Stichting Ons Erfdeel, Rekkem / Raamsdonkveer in: Pop in je moerstaal. Durf en variatie in de Nederlandstalige popmuziek: een ‘beweging’ werd volwassen, p. 78 op dbnl.org  
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


enkelvoud meervoud
momentum momenta
momentums

momentum

  1. (natuurkunde) impuls, de massa vermenigvuldigd met de snelheid.
  2. vaart, gang.
    «In this collision the larger car had considerable momentum
    Bij deze botsing had de grotere auto een flinke vaart.
    «His political campaign had little momentum
    Er zat weinig vaart in zijn politieke campagne.


  • mo·men·tum
  • Samentrekking van *movimentum, dat afgeleid is van mŏvēre met het achtervoegsel -mentum.

mōmĕntum o

    1. beweging
    2. (overdr.)
      1. afstand
        1. tijdperk, tijdsafdeling, ogenblik
        2. onderdeel van een rede
        3. uitgangspunt
      2. beslissing, uitslag, verandering
    1. beweegkracht, stoot, druk, zwaarte
    2. (fig.)
      1. invloed, oorzaak, beweeggrond
      2. aanwending van krachten, van middelen
      3. beslissende kracht, invloed, gewicht, betekenis