meten/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van meten | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | meten | te meten | ||||||||
toekomend | zullen meten | te zullen meten | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gemeten | te hebben gemeten | ||||||||
toekomend | gemeten zullen hebben | gemeten te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
metend | gemeten | ev. meet |
mv. verouderd meet |
mete | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | meet | meet | meet | meet | meet | meten | meten | meten | |||
verleden (o.v.t.) | mat | mat | mat | mat[1] | mat | maten | maten | maten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal meten | zult/zal meten | zult/zal meten | zult meten | zal meten | zullen meten | zullen meten | zullen meten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou meten | zou meten | zou(dt) meten | zoudt meten | zou meten | zouden meten | zouden meten | zouden meten | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gemeten | hebt gemeten | hebt/heeft gemeten | hebt gemeten | heeft gemeten | hebben gemeten | hebben gemeten | hebben gemeten | |||
verleden (v.v.t.) | had gemeten | had gemeten | had gemeten | hadt gemeten | had gemeten | hadden gemeten | hadden gemeten | hadden gemeten | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gemeten hebben | zal/zult gemeten hebben | zult/zal gemeten hebben | zult gemeten hebben | zal gemeten hebben | zullen gemeten hebben | zullen gemeten hebben | zullen gemeten hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gemeten hebben | zou gemeten hebben | zou/zoudt gemeten hebben | zoudt gemeten hebben | zou gemeten hebben | zouden gemeten hebben | zouden gemeten hebben | zouden gemeten hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gemeten worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gemeten | er is gemeten | |||||||||
verleden | er werd gemeten | er was gemeten | |||||||||
toekomend | er zal gemeten worden | er zal gemeten zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gemeten worden | er zou gemeten zijn | |||||||||
lijdende vorm gemeten worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gemeten worden | gemeten te worden | ||||||||
toekomend | gemeten zullen worden | gemeten te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gemeten zijn | gemeten te zijn | ||||||||
toekomend | gemeten zullen zijn | gemeten te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gemeten | wordt gemeten | wordt gemeten | wordt gemeten | wordt gemeten | worden gemeten | worden gemeten | worden gemeten | |||
verleden (o.v.t.) | werd gemeten | werd gemeten | werd gemeten | werdt gemeten | werd gemeten | werden gemeten | werden gemeten | werden gemeten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gemeten worden | zult gemeten worden | zult gemeten worden | zult gemeten worden | zal gemeten worden | zullen gemeten worden | zullen gemeten worden | zullen gemeten worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gemeten worden | zou gemeten worden | zou/zoudt gemeten worden | zoudt gemeten worden | zou gemeten worden | zouden gemeten worden | zouden gemeten worden | zouden gemeten worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gemeten | bent gemeten | bent/is gemeten | zijt gemeten | is gemeten | zijn gemeten | zijn gemeten | zijn gemeten | |||
verleden (v.v.t.) | was gemeten | was gemeten | was gemeten | waart gemeten | was gemeten | waren gemeten | waren gemeten | waren gemeten | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gemeten zijn | zult gemeten zijn | zult gemeten zijn | zult gemeten zijn | zal gemeten zijn | zullen gemeten zijn | zullen gemeten zijn | zullen gemeten zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gemeten zijn | zou gemeten zijn | zou/zoudt gemeten zijn | zoudt gemeten zijn | zou gemeten zijn | zouden gemeten zijn | zouden gemeten zijn | zouden gemeten zijn |