meet
- meet
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘streep, honk’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1618 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | meet | meten |
verkleinwoord | meetje | meetjes |
- een grensstreep, een eindstreep
- Aan de meet kwam hij net een wiellengte te kort.
Van meet af aan.
- Vanaf het begin.
1. een grensstreep, een eindstreep
vervoeging van |
---|
meten |
meet
- Het woord meet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "meet" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "meet" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to meet |
he/she/it | meets |
verleden tijd | met |
voltooid deelwoord |
met |
onvoltooid deelwoord |
meeting |
gebiedende wijs | meet |
meet