maten
- ma·ten
vervoeging van |
---|
meten |
maten
- meervoud verleden tijd van meten
- Wij maten.
- Jullie maten.
- Zij maten.
- Wij maten.
de maten mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord maat
- Het woord maten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "maten" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- ma·ten
maten, g
- bepaalde vorm nominatief enkelvoud van mat
- ma·ten
Naar frequentie | 1048 |
---|
maten, m
- bepaalde vorm nominatief enkelvoud van mat
- ma·ten
maten, m
- bepaalde vorm nominatief enkelvoud van mat
vervoeging van |
---|
matar |
maten