melden/vervoeging

Nederlands

overgankelijk

vervoeging van de bedrijvende vorm van melden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		melden			te melden
onvoltooid	toekomend		zullen melden			te zullen melden
voltooid	tegenwoordig		hebben gemeld			te hebben gemeld
voltooid	toekomend		gemeld zullen hebben			gemeld te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	meldend		gemeld			ev. meld	mv. verouderd meldt	melde
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	meld	meldt	meldt	meldt	meldt	melden	melden	melden
verleden (o.v.t.)	meldde	meldde	meldde	meldde	meldde	meldden	meldden	meldden
toekomend (o.t.t.t.)	zal melden	zult/zal melden	zult/zal melden	zult melden	zal melden	zullen melden	zullen melden	zullen melden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou melden	zou melden	zou(dt) melden	zoudt melden	zou melden	zouden melden	zouden melden	zouden melden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gemeld	hebt gemeld	hebt/heeft gemeld	hebt gemeld	heeft gemeld	hebben gemeld	hebben gemeld	hebben gemeld
verleden (v.v.t.)	had gemeld	had gemeld	had gemeld	hadt gemeld	had gemeld	hadden gemeld	hadden gemeld	hadden gemeld
toekomend (v.t.t.t.)	zal gemeld hebben	zal/zult gemeld hebben	zult/zal gemeld hebben	zult gemeld hebben	zal gemeld hebben	zullen gemeld hebben	zullen gemeld hebben	zullen gemeld hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gemeld hebben	zou gemeld hebben	zou/zoudt gemeld hebben	zoudt gemeld hebben	zou gemeld hebben	zouden gemeld hebben	zouden gemeld hebben	zouden gemeld hebben
onpersoonlijke lijdende vorm gemeld worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt gemeld				er is gemeld
verleden	er werd gemeld				er was gemeld
toekomend	er zal gemeld worden				er zal gemeld zijn
voorwaardelijk	er zou gemeld worden				er zou gemeld zijn
lijdende vorm gemeld worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		gemeld worden			gemeld te worden
onvoltooid	toekomend		gemeld zullen worden			gemeld te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		gemeld zijn			gemeld te zijn
voltooid	toekomend		gemeld zullen zijn			gemeld te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word gemeld	wordt gemeld	wordt gemeld	wordt gemeld	wordt gemeld	worden gemeld	worden gemeld	worden gemeld
verleden (o.v.t.)	werd gemeld	werd gemeld	werd gemeld	werdt gemeld	werd gemeld	werden gemeld	werden gemeld	werden gemeld
toekomend (o.t.t.t.)	zal gemeld worden	zult gemeld worden	zult gemeld worden	zult gemeld worden	zal gemeld worden	zullen gemeld worden	zullen gemeld worden	zullen gemeld worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou gemeld worden	zou gemeld worden	zou/zoudt gemeld worden	zoudt gemeld worden	zou gemeld worden	zouden gemeld worden	zouden gemeld worden	zouden gemeld worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben gemeld	bent gemeld	bent/is gemeld	zijt gemeld	is gemeld	zijn gemeld	zijn gemeld	zijn gemeld
verleden (v.v.t.)	was gemeld	was gemeld	was gemeld	waart gemeld	was gemeld	waren gemeld	waren gemeld	waren gemeld
toekomend (v.t.t.t.)	zal gemeld zijn	zult gemeld zijn	zult gemeld zijn	zult gemeld zijn	zal gemeld zijn	zullen gemeld zijn	zullen gemeld zijn	zullen gemeld zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gemeld zijn	zou gemeld zijn	zou/zoudt gemeld zijn	zoudt gemeld zijn	zou gemeld zijn	zouden gemeld zijn	zouden gemeld zijn	zouden gemeld zijn

wederkerend

vervoeging van het Nederlandse werkwoord zich melden
tegenwoordige tijd					verleden tijd				toekomende tijd
enkelvoud			meervoud		enkelvoud		meervoud		enkelvoud		meervoud
1	ik	meld me	wij, we	melden ons	ik	meldde me	wij, we	meldden ons	ik	zal me melden	wij, we	zullen ons melden
2	jij, je	meldt je	jullie	melden je	jij, je	meldde je	jullie	meldden je	jij, je	zal, zult je melden	jullie	zullen je melden
	u	meldt zich/u	u	meldt zich/u	u	meldde zich/u	u	meldde zich/u	u	zult zich/u melden	u	zult zich/u melden
	gij, ge	meldt u	gij, ge, gijlieden	meldt u	gij, ge	meldde u	gij, ge, gijlieden	meldde u	gij, ge	zult u melden	gij, ge gijlieden	zult u melden
3	hij, zij, het	meldt zich	zij, ze	melden zich	hij, zij, het	meldde zich	zij, ze	meldden zich	hij, zij, het	zal zich melden	zij, ze	zullen zich melden
onvoltooid deelwoord				voltooide tijd			gebiedende wijs			aanvoegende wijs
zich meldend				zich gemeld hebben			meld u/je , meldt je			melde zich

Duits

vervoeging van het Duitse werkwoord melden (met haben )
Indikativ
Präsens (hoofdzin, bijzin)		Präteritum (hoofdzin, bijzin)		Perfekt		Plusquamperfekt		Futur I		Futur II
ich	melde	ich	meldete	ich	habe gemeldet	ich	hatte gemeldet	ich	werde melden	ich	werde gemeldet haben
du	meldest	du	meldetest	du	hast gemeldet	du	hattest gemeldet	du	wirst melden	du	wirst gemeldet haben
er, sie, es	meldet	er, sie, es	meldete	er, sie, es	hat gemeldet	er, sie, es	hatte gemeldet	er, sie, es	wird melden	er, sie, es	wird gemeldet haben
wir	melden	wir	meldeten	wir	haben gemeldet	wir	hatten gemeldet	wir	werden melden	wir	werden gemeldet haben
ihr	meldet	ihr	meldetet	ihr	habt gemeldet	ihr	hattet gemeldet	ihr	werdet melden	ihr	werdet gemeldet haben
sie, Sie	melden	sie, Sie	meldeten	sie, Sie	haben gemeldet	sie, Sie	hatten gemeldet	sie, Sie	werden melden	sie, Sie	werden gemeldet haben
Konjunktiv I
Präsens (hoofdzin, bijzin)		Präteritum (hoofdzin, bijzin)		Perfekt		Plusquamperfekt		Futur I		Futur II
ich	melde			ich	habe gemeldet			ich	werde melden	ich	werde gemeldet haben
du	meldest			du	habest gemeldet			du	werdest melden	du	werdest gemeldet haben
er, sie, es	melde			er, sie, es	habe gemeldet			er, sie, es	werde melden	er, sie, es	werde gemeldet haben
wir	melden			wir	haben gemeldet			wir	werden melden	wir	werden gemeldet haben
ihr	meldet			ihr	habet gemeldet			ihr	werdet melden	ihr	werdet gemeldet haben
sie, Sie	melden			sie, Sie	haben gemeldet			sie, Sie	werden melden	sie, Sie	werden gemeldet haben
Konjunktiv II
Präsens (hoofdzin, bijzin)		Präteritum (hoofdzin, bijzin)		Perfekt		Plusquamperfekt		Futur I		Futur II
		ich	meldete			ich	hätte gemeldet	ich	würde melden	ich	würde gemeldet haben
		du	meldetest			du	hättest gemeldet	du	würdest melden	du	würdest gemeldet haben
		er, sie, es	meldete			er, sie, es	hätte gemeldet	er, sie, es	würde melden	er, sie, es	würde gemeldet haben
		wir	meldeten			wir	hätten gemeldet	wir	würden melden	wir	würden gemeldet haben
		ihr	meldetet			ihr	hättet gemeldet	ihr	würdet melden	ihr	würdet gemeldet haben
		sie, Sie	meldeten			sie, Sie	hätten gemeldet	sie, Sie	würden melden	sie, Sie	würden gemeldet haben
Overige vormen
Imperativ		Partizip Präsens		Partizip Perfekt		Infinitiv Perfekt		Infinitiv Futur I		Infinitiv Futur II
(du)	meld melde	meldend		gemeldet		gemeldet haben		melden werden		gemeldet haben werden

(ihr)	meldet