meier
- mei·er
- Leenwoord uit het Jiddisch, in de betekenis van ‘Bargoens: honderd gulden’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1680 [1]
- Herkomst: [1] Bargoens [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | meier | meiers |
verkleinwoord |
- (Jiddisch-Hebreeuws), (financieel) (biljet van) honderd gulden [4]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | meier | meiers |
verkleinwoord | meiertje | meiertjes |
- (geschiedenis), (beroep), (juridisch) m.n. in de vroege middeleeuwen (500-1000 n.C.) een beambte in dienst van een lands- of dorpsheer, vooral als aanklager en voorzitter met de rechtspraak in een bepaalde streek belast
- (geschiedenis), (beroep), (landbouw) (na de middeleeuwen) pachter, pachtboer, nadat de bestuurlijke bet. 1 uit het dagelijks leven was verdwenen
vervoeging van |
---|
meieren |
meier
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van meieren
- Ik meier.
- gebiedende wijs van meieren
- Meier!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van meieren
- Meier je?
- Het woord meier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "meier" herkend door:
80 % | van de Nederlanders; |
55 % | van de Vlamingen.[9] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "meier" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ meier op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ meier op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be