• hof·mei·er
enkelvoud meervoud
naamwoord hofmeier hofmeiers
verkleinwoord

de hofmeierm [2]

  1. (beroep) hoofd van de huishouding van een hof
  2. vervanger van de heerser als deze afwezig is
     En de grote schuldigen van dat alles? De generatie van mei ‘68, de babyboomers, de politici, de multiculturele samenleving, de Islam. In de communicatie kiest de beweging daarom niet toevallig voor twee veelzeggende, terugkerende symbolen: het cijfer 732, dat verwijst naar de slag van Poitiers, waarbij de Frankische hofmeier Karel Martel een moslimleger in Frankrijk staande hield, en op de gele vlaggen prijkt ook telkens een omgekeerde V, de Griekse letter Lambda, die ook de schilden van het Spartaanse leger versierden, in de Grieks oudheid gevreesd voor zijn discipline en slagkracht.[3]


  1. hofmeier op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron “‘Het Greenpeace van extreemrechts’ gaat manifesteren in Molenbeek” (Dinsdag 29 maart 2016 om 12:06), De Standaard