mantels
- (IPA in voorbereiding)
- man·tels
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | mantels | |
verkleinwoord |
de mantels mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord mantel
- meervoudsvorm als officiële benaming (tweekleppigen) een familie Pectinidae van weekdieren die behoren tot de orde Pectinida van de klasse tweekleppigen (Bivalvia )
- [2] tweekleppigen, weekdieren, dieren
- [2] bonte mantel, gebochelde mantel, gewelfde mantel, grote mantel, jakobsmantel, tijgerpels, wijde mantel
- gewone kopermantel, kardinaalsmantel, keizersmantel, roodsprietkopermantel, rouwmantel, tsarenmantel
- grote mantelmeeuw, kleine mantelmeeuw
- bemantelen, eenmantelig, kleine manteluil, mantel-dekschelp, mantelaap, mantelaapje, mantelanemoon, mantelanjer, mantelbakstag, mantelbaviaan, mantelblok, mantelbocht, mantelbrulaap, mantelbuis, mantelden, manteldier, manteldieren, manteldouche, manteldraad, manteldrager, manteleiwit, mantelfrees, mantelgesp, mantelgesteente, mantelgoed, mantelgrondeekhoorn, mantelgrondlibel, mantelhaak, mantelholte, mantelhout, manteljas, manteljurk, mantelkachel, mantelkap, mantelkind, mantelkostuum, mantelkraag, mantelkraai, mantelmadonna, mantelman, mantelmangabey, mantelmanometer, mantelmeeuw, mantelmot, mantelmouw, mantelnota, mantelorganisatie, mantelovereenkomst, mantelpak, mantelpijp, mantelpluim, mantelschelp, mantelslak, mantelspeld, mantelstof, mantelstok, manteluil, manteluur, mantelvegetatie, mantelvisjes, mantelvlak, mantelwet, mantelzak, mantelzorg, mantelzorgend, mantellamp, mantellijn, ontmantelen
- Het woord mantels staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.