• lus
  • In de betekenis van ‘tot een oog gedraaid touw’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1651 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord lus lussen
verkleinwoord lusje lusjes

de lusv / m

  1. een kring aangebracht in een touw of band
    • Er zit een lusje aan om het op te kunnen hangen. 
     Toen was het mijn beurt en ik bond een steen aan een lang stuk touw, hield de grote lussen in mijn linkerhand, gaf een harde slinger en liet los.[2]
  2. een seriematige herhaling.
    • 's Nachts wordt er op televisie een lus van journaals uitgezonden. 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]


enkelvoud meervoud
naamwoord lus luste
enkelvoud meervoud
naamwoord lus lusse

lus

  1. lust, zin
    «Ek het niet lus om te eet nie.»
    Ik heb geen zin om te eten.
  2. lus


 
En lus.
Een luis.


  • lus
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord lús.

lus g

  1. (dierluizen) dierluis, Anoplura  
    «Når en lus er klekket, må den ha blod innen 24 timer for å overleve.»
    Wanneer een luis uitgekomen is, moet het binnen 24 uur bloed hebben om te overleven.
  2. (dierkunde) een luisachtig dier
  3. (kleding) enkele maas van een andere kleur dan de basiskleur in gebreide goederen.
  4. (pejoratief) vrek, schraper, gierigaard
  5. (pejoratief) schraalhans, tobber, drommel, stakker
  6. (plantkunde) harig zaad in rozenbottels.
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   lus     m: lusen
v: lusa  
  lus     lusene  
genitief   luss     m: lusens
v: lusas  
  luss     lusenes  


  • lus
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord lús.

lus m

  1. (dierluizen) dierluis Anoplura  
  2. (dierkunde) luisachtig dier
  3. (kleding) enkele maas van een andere kleur dan de basiskleur in gebreide goederen.
  4. (pejoratief) vrek, schraper, gierigaard
  5. (pejoratief) schraalhans, tobber, drommel, stakker
  6. (plantkunde) harig zaad in rozenbottels.
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   lus     lusa     lus
lyser  
  lusene
lysene  
genitief                
bijvormen enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief       lusi          
genitief                


  • lus

lus g

  1. (dierluizen) dierluis
lus enkelvoud meervoud
  onbepaald bepaald onbepaald bepaald
  nominatief     lus     lusen     löss     lössen  
  genitief     lus     lusens     löss     lössens