• lu·set
  • Afgeleid van het Noorse werkwoord luse met het achtervoegsel -t.
Naar frequentie > 50000
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud luset mer luset mest luset
o enkelvoud luset
meervoud lusete
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
lusete mer luset mest luset

luset

  1. (veel) luizen hebbend
    « Jeg har sett alle laksene i fossen og de har vært lusete
    Ik heb alle zalmen in de waterval gezien en ze hadden veel luizen.
  2. gierig
  3. knuddig, miserabel



luset

  1. verouderde spelling of vorm van lusete tot 2012
(verouderd) onbepaalde vorm enkelvoud van de stellende trap van luset