louche
- lou·che
louche
- onguur, verdacht, met een slechte reputatie
- Het woord louche staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "louche" herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "louche" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ louche op website: Etymologiebank.nl
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- [A] Ontwikkeld uit de vrouwelijke vorm losche van Oudfrans lois, uit Latijn luscus “eenogig”, “blind aan één oog”, aangetroffen vanaf de 12e eeuw. [1]
- [B] Ontleend aan Oudfrankisch lōdia “grote lepel” (verwant aan Nederlands loet), aangetroffen vanaf de 13e eeuw. [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
mannelijk / vrouwelijk |
louche | louches |
[A] louche
- (medisch), (optica) slechtziend, scheel kijkend
- (scheikunde) troebel door een neerslag in een vloeistof (suspensie)
- (figuurlijk) onguur, verdacht
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
louche | la louche | louches | les louches |
- ↑
Weblink bron louche in: Dictionnaire de l’Académie française, 9e édition op dictionnaire-academie.fr
- ↑
Weblink bron II. louche in: Dictionnaire de l’Académie française, 9e édition op dictionnaire-academie.fr
- ↑ Wouw, Berry van de, Woordenboek populair Frans - Nederlands. Woordenboek van het Frans dat u op school nooit leerde, 2e druk, Breda: Uitgeverij Arti-Choc, 2014; p. 125