pollepel
- pol·le·pel
- In de betekenis van ‘keukenlepel’ voor het eerst aangetroffen in 1348 [1]
- samenstelling van pol en lepel [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pollepel | pollepels |
verkleinwoord | pollepeltje | pollepeltjes |
de pollepel m
- (huishouden) (Nederland) een vrij vlakke, houten of kunststoffen lepel gebruikt voor het roeren van voedsel dat toebereid wordt
- (huishouden) (België) een diepe, grote lepel met een lange steel gebruikt voor het opdienen van soepen, sauzen e.d.
- [2]: opscheplepel (NL), soeplepel (LI), sauslepel (LI)
1.(Nederland) een vrij vlakke, houten of kunststoffen lepel gebruikt voor het roeren van voedsel dat toebereid wordt
2.(België) een diepe, grote lepel met een lange steel gebruikt voor het opdienen van soepen, sauzen e.d.
- Het woord pollepel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "pollepel" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "pollepel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ pollepel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be