loog
- loog
|
Andere Germaanse talen |
Andere Indo-Europese talen |
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | loog | logen |
verkleinwoord | loogje | loogjes |
het loog o
- (scheikunde) een alkalische substantie
- Zuren en logen zijn elkaars tegenvoeters.
een alkalische substantie
vervoeging van |
---|
logen |
loog
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van logen
- Ik loog.
- gebiedende wijs van logen
- Loog!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van logen
- Loog je?
vervoeging van |
---|
liegen |
loog
- enkelvoud verleden tijd van liegen
- Ik loog.
- Jij loog.
- Hij, zij, het loog.
- Ik loog.
- Het woord loog staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "loog" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "loog" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ loog op website: Etymologiebank.nl
- ↑ loog op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be