lipbloemenfamilie
- (IPA in voorbereiding)
- lip·bloe·men·fa·mi·lie
- samenstelling van lipbloemen en familie zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | lipbloemenfamilie | lipbloemenfamilies |
verkleinwoord | lipbloemenfamilietje | lipbloemenfamilietjes |
de lipbloemenfamilie v
- (bloemplanten) een familie Lamiaceae ( of Labiatae ; beide namen zijn toegestaan) een soortenrijke plantenfamilie die haar naam dankt aan de typische vorm van de kroonbladeren, die samengegroeid zijn tot een boven- en onderlip
- andoorn, ballote, Brunel, dovenetel, dropplant, gamander, glidkruid, hennepnetel, kattenkruid, lavendel, melisse, munt, salie, tijm, zenegroen
- basilicum, bergamotplant, bergsteentijm, bijenblad, bonenkruid, borstelkrans, citroenbasilicum, drakenkop, echte marjolein, grote steentijm, hartgespan, hondsdraf, kleine bergsteentijm, kleine steentijm, malrove, monnikspeper, opstijgende steentijm, patchoeli, schoonvrucht, shiso, siernetel, teakboom, vijf-in-een-kruid, wilde marjolein, wolfspoot
- Het woord 'lipbloemenfamilie' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.