Een basilicumplantje.

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ba·si·li·cum
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘bazielkruid’ voor het eerst aangetroffen in 1250 [1]
  • Uit het Latijn basilicum (met het achtervoegsel -icum) [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord basilicum -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het basilicumo

  1. (plantkunde) (kruid) Ocimum basilicum  , een keukenkruid
  2. eetbare bladeren van deze gecultiveerde plant
  3. zalf van deze plant gemaakt
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen